Tony Soprano
Het is donker op straat. Spaarzame straatverlichting, wat neonreclame, de zwiepende lichtkegel van een afslaande auto. Voor mijn voeten op de stoep een lichtvlek van een kille etalage. Ik loop stevig door en denk aan de gruwelijke kerel die toch ook huisvader is van twee niet minder succesvolle kinderen dan je soms elders aantreft en met een vrouw die behalve haar materiële poespas ook bepaald doorsnee genoemd mag worden in voorkomen en gedrag.
Zijn rechtlijnigheid. Het met zijn door status beschermde vuisten afdwingen van zijn gelijk, soms zinloos, soms op de verkeerde plek of persoon, maar gelijk heeft hij. De jonge dametjes die altijd voor hem klaarliggen omdat hij nu eenmaal over ze beschikt, met zijn geld en zijn pistool, in een wereld waarin jonge dametjes vrijwel zonder waarde en persoonlijkheid zijn. Emotionele diepgang wordt gesuggereerd door eenden in zijn zwembad en die moeilijke moeder van hem. Flashbacks en dromen, dode mensen die terugkomen, een vader die de plaatselijke middenstand mishandelt. Het geeft Tony een excuus voor zijn zijn.
Ik steek de straat over zonder vaart te minderen, wat zou het. Het metaal in mijn jaszak wordt lauw onder mijn voortdurende aanraking. Ik denk aan de vettige torenende kleuter gewend zijn zin te krijgen. Met onbeheersbare vreetbuien en drankritten. De blik vol ongeduld en onbegrip, de gelaatstrekken verharden, want zijn gezin zint hem niet, de vriend van zijn dochter past niet bij zijn kleinburgerlijke vooroordelen, hij verliest grip op zijn vrouw, die huichelachtig voor het geld blijft kiezen en hoe menselijk is zij daarom. Liever zuur in een vat van Dolce & Gabbana dan als Diogenes in een gewone ton.
Hij koopt een boot. Hij blaft instructies in de telefoon. Turend door zijn varkensoogjes probeert hij wanhopig grip te krijgen op wat er nu weer aan de hand is. Hij vernedert iemand die hem niet zint, sust ruzies als hij denkt dat ze zijn bestaan bedreigen. Het wankele evenwicht: hij eist loyaliteit van de egoïsten om hem heen maar blijft ze wantrouwen, hij krijgt de loyaliteit dan alleen recht in het gezicht.
Deze waard met zijn gasten, olifant in porseleinkast. Zijn over het paard getilde zoon en zijn dochter die niet anders kan dan van haar vader houden en verder niets bijzonders om het lijf heeft. Hij zit in een Italiaans restaurant aan een tafeltje, onooglijk als de locatie. Zijn vrouw tegenover hem. Een stelletje hangt op elkaar en lacht een paar tafeltjes verderop. De deur gaat open, een man in een grijs vissersvest komt binnen en gaat aan de bar naast de ingang zitten. Achter hem verschijnt zoon Anthony, die naar het tafeltje loopt en plaatsneemt.
Ik weet het nog niet zeker. Ik sla af een iets drukkere straat in. Meer lichten, van restaurantjes. Er lopen een paar stelletjes, uitgaanspubliek. Een grote auto zoeft voorbij. Toch is het niet druk, op dit rare uur, op deze rare plek. Ik peins verder over Tony, lang mijn voorbeeld geweest omdat hij alles heeft wat aan mijn persoonlijkheid ontbreekt. Overtuigd zijn van je gelijk, mensen hoe dan ook laten doen wat er in je opkomt, direct reageren op prikkels, geen reflectie, gespeend van empathie, sluw, berekenend. Mijn idool omdat hij zo overtuigend door zijn leven kan banjeren en dat van anderen. Zonder spijt, want spijt is voor zwakkelingen. Hij kan emoties als spijt tonen om menselijker over te komen maar aan zijn acteren ligt alleen zelfbehoud ten grondslag. Een mol of een insect. Maar kwaadaardig: het vernietigt moedwillig en schopt het collectief graag naar de afgrond als het door de reactie daar zelf verder vandaan komt. Deze rasamerikaan is geen werkmier die net zo egocentrisch is maar op het basale niveau zo functioneert dat hij ten goede komt aan het geheel zoals de stereotiepe Japanner. Maar in Japan zijn ook seriemoordenaars.
De deur zwiept weer open, er komen twee donkere mannen binnen, ze blijven staan bij de taartvitrine. De man aan de bar roert in zijn koffie en kijkt schuin naar Tony. Tony bestudeert het menu. De man stapt van zijn barkruk en loopt richting Tony, die kijkt op van zijn menu. De man slaat af naar de toiletten. Het wachten is op dochterlief die haar zilverkleurige Lexus probeert te parkeren. Ik zie haar worstelen met achteruit insteken. Ik stop, want ben op mijn bestemming. Het lukt haar nu de Lexus langs de stoep te krijgen, zal ik wachten? Nee, ik geef een harde duw tegen de deur van het restaurant.
Daar zit hij. Mijn grote idool met alle eigenschappen die ik ontbeer. Ik heb geprobeerd te leren. Ik heb geprobeerd te doen. Ik kan het niet. Hij is te bot, te onnadenkend, te veel een beest en te weinig beschaafd. Ik loop rechtstreeks naar het tafeltje, in mijn jaszak span ik de haan van mijn revolver. Tony kijkt op maar nog voor er een krakend woord uit zijn ranzige vlees komt jaag ik hem een kogel door de kop.
Commentaren: