Brandweerwagen
Britt zat schuin voor hem in de klas, voorovergebogen met haar arm om haar schrift geslagen. Haar lange zwarte haar hing omlaag als een gordijn. Zo leek ze net het meisje uit de Japanse horror-film die hij met zijn vader had gezien. Dat uit een televisie tevoorschijn kwam en dan schokkerig naar je toe kroop, met die zwarte haren voor haar gezicht. En als ze vlakbij was keek ze je plotseling strak aan. Inktzwarte pupillen in grote witte oogbollen.
Zometeen zou hij met haar en haar moeder naar hun huis moeten, net als elke maandag. Hoewel hij niet perse van school hield kon de les hem nu niet lang genoeg duren. Of misschien zou zijn moeder hem komen ophalen, als verrassing. Deze ene keer.
Afgelopen maandag was hij per ongeluk op haar Playmobil brandweerwagen gaan zitten. Hij hoorde het nog kraken. De uitschuifladder brak en de wielen waren scheef naar binnen gedrukt. Britt had het niet zien gebeuren en hun hond Brutus liep net weg uit de kamer, dus had hij de schuld aan Brutus gegeven.
Dat is niet wat vrienden horen te doen, dat voelde hij toen ook direct.
Britt had geprobeerd de wagen heen- en weer te rijden, de onderkant schoof over de vloer.
‘Deze heb ik van mijn opa gehad.’
Ze draaide haar hoofd naar hem en bleef hem aankijken terwijl ze op de tast het draaipunt loswrikte en de hele gebroken ladder eraf trok.
Blijkbaar geloofde ze hem niet, anders keek ze hem toch niet zo strak aan.
Toen greep ze de hele wagen beet en kneep zo hard dat haar vingers rood en haar knokkels wit werden.
‘Mijn opa is dood,’ fluisterde ze.
Hij was een stukje bij haar vandaan gaan zitten en had een Donald Duck gepakt. Gelukkig kwam bijna op hetzelfde moment zijn moeder hem ophalen. Hij wilde niet weten wat er anders had kunnen gebeuren. Britt was veel sterker dan hij.
Op school had ze in de klas soms naar hem zitten staren. Ze had geen gebaren gemaakt, ze had hem alleen roerloos aangestaart tot hij wel moest wegkijken. Met ijskoude ogen, alsof haar wraak bevroren was, om langer te kunnen bewaren.
In de pauzes was hij een paar keer naar haar toe gelopen. Ze had zich telkens omgedraaid naar een ander groepje of was weggelopen. Dan speelde hij maar met iemand anders.
In het weekend hadden ze elkaar niet gezien. Vandaag had ze hem weer genegeerd.
Toen ging de bel.
Zijn hart zonk in zijn schoenen. Britt stond op en pakte haar schooltas. Door het raam zag hij haar moeder op het schoolplein staan. Zijn eigen moeder was er niet.
Als laatste verliet hij het lokaal, slenterde door de korte gang en duwde de buitendeur open. Daar stond Britt op één been naast haar moeder, ze draaide een rondje. Haar zwarte haren wapperden. De moeder wenkte naar hem. Als hij een superheld was geweest zou hij opstijgen en wegvliegen. Of, beter kon hij dan de brandweerwagen weer heel toveren en zo alles als vroeger maken.
Lopend naar hun huis praatte Britt met haar moeder en keek hem niet één keer aan. Hij liet zijn schooltas over de grond slepen en bleef steeds verder achter. Britt hoefde toch niet zo te doen alsof hij niet bestond? Hij kneep in het hengsel van zijn tas en sleepte die extra snel naar voren, zwiepte hem omhoog en opzij tegen een boomstam. De moeder van Britt keek om en wenkte hem weer. Britt liep door het hekje van hun tuin.
Toen hij bij het tuinhekje kwam was Britt nergens meer te zien. Hij schopte ertegen waardoor het klapperde en smeet zijn tas een eind verderop op het grasveld.
‘Voorzichtig’ zei de moeder van Britt. Alsof het zin had om voorzichtig te doen in zijn situatie. Hij liet zich op zijn kont in het gras vallen en bleef zo zitten. De moeder van Britt liep het huis binnen.
‘Als jullie limonade willen, kom je het maar halen’ riep ze nog.
Waar was Britt? Hoe kon hij het weer goed maken? Nu hij hier aan haar overgeleverd was? Brutus kwam kwispelend naar buiten. Gelukkig, Brutus leek niet gestraft voor de misdaad die hij hem in de schoenen geschoven had. Brutus rende naar hem toe en sprong tegen zijn schouder waardoor hij omviel. Daarna rende Brutus het schuurtje binnen, waarvan de deur op een kier stond.
Liggend bekeek hij de halfopen schuurdeur. Zou Britt daar binnen zijn? In het schuurtje waren allerlei gereedschappen, wist hij. Zelfs een bijl. Spullen om pijnlijk mee afgeranseld te worden.
Hij hoorde Brutus blaffen, zou die alsnog straf krijgen? Het was een beetje gemeen dat hij Brutus de schuld had gegeven. Die was altijd vrolijk en kwispelde blij als hij kwam spelen. Wat had hem bezield eigenlijk? Omdat de hond toevallig net opstond tegelijk met hem en de kamer uitliep precies toen hij de gebroken ladder zag was het logisch geweest.
‘Kijk nou,’ had hij gezegd, voordat Britt het kon ontdekken, ‘hij is helemaal kapot.’
Het liefst had hij dat een buitenaards wezen zijn geheugen zou wissen, dat hij nooit meer die brandweerwagen zou zien met de geknakte ladder en de losse ingedrukte wielen. Of Britts rode vingers met witte knokkels die hem haast fijn knepen. Maar er kwam geen buitenaards wezen. Misschien moest hij het eerlijk opbiechten om alles weer normaal te laten zijn.
Hij liep naar de schuur en keek naar binnen. Daar stond ze, aan een werkbank met iets dat er uitzag als een grasmaaimachine maar dan kleiner. Het had wielen en een motor, en diverse slangetjes en snoertjes. Brutus stond rechtop tegen haar been te kwispelen. De bijl hing nog op het rek.
‘Kijk eens wat ik heb,’ Britt wees op het apparaat, ‘een radiografisch bestuurbare auto op benzine, van mijn broer gehad.’
Vanuit een jerrycan goot ze benzine in het apparaat, waarbij ze nogal wat morste.
‘Is dat niet gevaarlijk?’
Hij zag haar witte knokkels weer voor zich. Op de werkbank zag hij een plasje benzine, dat zich uitbreidde naar de rand en op de grond drupte.
Brutus liet zich op vier poten zakken en rende naar buiten.
‘Nee joh, kom nou kijken.’
Britt had de open jerrycan neergezet op de werkbank.
Hij zag Britt de vorm van een sportwagen uit een krat pakken en op het apparaat zetten, zodat het net een echte sportwagen was, maar dan klein. Uit het krat kwam ook de afstandsbediening, waarmee ze de voorwielen snel naar links en naar rechts liet wijzen, en weer rechtdoor.
Dat zag er heel interessant uit.
Toen hij bij de werkbank was gooide Britt de jerrycan omver zodat de benzine over zijn broek gutste. Ze pakte een lange aansteker uit het krat. ‘Nu heb ik je’ leek haar grijns te zeggen.
Nee, hij stond nog bij de deur, het was maar een gedachte geweest.
Britt liep op hem af met de auto en de afstandsbediening in haar handen.
‘Kom, we gaan racen’ zei ze.
Op een afstandje volgde hij haar door het steegje naar het garageplein.
Die avond in bed vroeg hij zich af wanneer hij het zou vertellen, van de brandweerwagen.