Zomer in 2406
Ze zocht met beide handen steun tegen de muur. Voorovergebogen liet ze golven kots op de vloer spetteren. Licht flitste, bassen dreunden, haar plakte aan haar voorhoofd. Ze volgde de graffiti op de muren door een schemerachtige gang. In een Berlijnse nachtclub, waar het feesten nooit ophield.
Ze bleef ergens aan hangen met haar designerjurk, trok zich los. Iemand stootte haar omver en daar kroop ze op vier poten. Een beest in een designerjurk op de drempel van het toilet. Het moest er vreselijk uitzien. Ze trok zich op aan de wasbak en daar was ze, in de spiegel.
Haar makeup zat perfect als altijd, ze wapperde met haar glanzende haar voordat ze het in een staart deed. Naast haar stond een gespierde bonenstaak in een strak shirt te kijken. Dit kende ze maar al te goed, de prikkeling van sensoren, de spanning tussen lichamen. Ze stootte hem speels aan met haar heup.
In zijn penthouse lag ze voldaan op zijn enorme bank. Een afgesloten hoofdstuk. Zij gedrapeerd als op een 19e-eeuws schilderij, de man aan het koken, schilderen, beeldhouwen, of wat mannen doen als ze haar niet aan het bevredigen waren.
In een ander hoofdstuk lag ze in een hemelbed op een koele kamer. De zon stroomde door de ramen, benadrukte bepaalde vormen en verborg andere in de schaduw. Op het plafond zag ze reflecties van kabbelend water over de balken bewegen. Ze hoorde de man zijn paard zadelen. Nu zag ze de kerven op de balken. Ze richtte zich op. Houtsnijwerk. Jachttaferelen en feesten met vaten wijn. Witte gordijnen met een ragfijn patroon van gouddraad hingen van het baldakijn. Ze wreef ze tussen haar vingers: zachter dan zacht. Hoe zou dit allemaal tot stand gekomen zijn? Wie had dit allemaal gemaakt? Toch niet de man in zijn eentje?
Zijn loft, een lange rechthoekige ruimte met aan één kant ramen, aan de andere kant schildersezels met onaffe schilderijen. Allemaal felle kleuren en graffiti figuren. Hoe zou het zijn om in een schilderij te wonen, in plaats van hier? Zou ze vrij kunnen bewegen tussen de vlakken? Hoe zouden de lijntjes en krassen er uit zien vanbinnen?
In een hoek stond een vleugel. Ze nam plaats op de muziekkruk. Het instrument reageerde gewillig op haar aanraking. Beethoven vloeide uit haar vingers, ook al had ze dit nog nooit gespeeld. De man stond verf te mengen.
Ze stopte met spelen en vroeg: ‘hoe heb jij schilderen geleerd?’
Hij antwoordde zonder te kijken: ‘ik heb dit mezelf aangeleerd, heb veel in de ateliers van Yves Klein en Basquiat rondgehangen.’
De man bewoog zijn kwast over het doek en ze zag iets ontstaan. Ze glimlachte en speelde verder. Ze had dit stuk ook graag geleerd, in plaats van het zomaar te spelen.
Hij kuste haar nek. Zijn armen om haar heen in een houten berghut. Ze keek door het raampje naar de grote sneeuwvlokken die de winter aankondigden. De bergtoppen in de verte. Ze dacht aan een warme streek. De Provence hartje zomer. Glooiende hellingen vol paarse lavendel. De sterke bloemengeur drong haar neus binnen. Even zag ze sterretjes alsof ze te snel was opgestaan. Ze prikten venijnig door het zwart van haar bewustzijn. Op een kleedje lag ze te zonnen, tussen lavendelstruiken.
Voetstappen en geritsel verderop. Ze stond op, hield haar hand boven haar ogen tegen de zon. Een boerenzoon in een rafelige spijkerbroek. Abrupt rende ze de andere kant op. Moeiteloos. Haar benen machines aangedreven door krachtige spieren. Steeds sneller langs de paarse velden. Sneller en sneller, alsof ze vloog. Ze probeerde buiten adem te raken.
Commentaren: