Zandstorm
Staand wil ik het scherpe zand uit mijn gezicht vegen maar vermengd met mijn laatste zweet niets dan modderstrepen. De smurrie klontert aan mijn oogleden, die ik gesloten houd. In het zwart zie ik hoe de wereld om mij heen geworden is. Een rotsbodem overdekt met een lauwe laag zand opgejaagd door de wind. De zon zal wel schijnen, maar in de storm is geen daglicht. Het is drukkend warm. Met beide handen veeg ik klonters van mijn gelaat zodat ik, met mijn rug naar de wind, even mijn ogen kan openen. Juist, het is nog schemerduister, twee meter zicht door de bewegende zandwolk. Met hier en daar een door de aanhoudende gesel scherpgeslepen rotspunt. Ik draai mij terug en duizenden naalden piercen mijn oogbollen vlak voordat ik mijn oogleden weer meteen sluit.
In deze barre wereld is geen plek voor overdenken, alles is instinct. Je evenwicht bewaren, vooruitschuifelen als reflex, omdat zitten geen soelaas biedt en je lijf, of biologische levenswens, nog een uitweg zoekt.
Was het dan altijd zo? Met mijn ogen dicht zet ik nog een paar stappen min of meer tegen de wind in. Met mijn handen vooruit aan gestrekte armen als een blinde mummie nog een paar wankele stappen. Zo nu en dan steekt de rotsbodem iets boven het zand uit waardoor mijn voet te hard neerkomt. Een welkome sensatie in eentonigheid.
Zou het mogelijk zijn bijvoorbeeld hieruit omhoog te vliegen als superman en in de koele stratosfeer omlaag te kijken naar de sublieme patronen die de storm op aarde tekent? Of zich in te graven en een welkome gemeenschap aan te treffen van onder de oppervlakte levende wezens? Nog drie stappen en mijn rechterhand raakt een rotspunt. Ik navigeer langzaam voorbij, voorzichtig steunend op de snoeiharde spies. Waarom ga ik tegen de wind in? Het is een richting die ik eerder gekozen heb. Zonder kompas, zon of sterrenhemel is het niet mogelijk een constante richting aan te houden. Wat als de wind draait? Of misschien al talloze keren is gedraaid?
Met een dikke droge tong lik ik mijn lippen. Al het vocht is uit mij gezweet en opgegaan in stinkende droogte of als onbeduidende modderklonten weggeveegd. Likken kan je het niet noemen en het was ook dom, zand in mijn keel, een onbedaarlijke hoestbui is het gevolg. Ik klap dubbel en val. Ik blijf op het lauwe zand liggen, meteen vormt zich een richeltje opgezweepte korrels tegen mijn lichaam. Hoe lang zou het duren voordat ik niet meer ben dan een heuveltje?
Was het vroeger anders? Dat zou voorstelbaar zijn. Ik richt mij op handen en knieën, omdat ik mij gras herinner. En bomen. En regen. Het onstuitbare verlangen naar wat was of kan zijn. En je kunt het zelfs rationeel noemen, want het is toch simpelweg onmogelijk dat de hele aarde overdekt is met deze ondoordringbare weersomstandigheid. Ik kruip een stukje verder, dat doet zeer aan mijn gewrichten. Als ik een hand neerzet verdwijnt die gelijk onder een laagje zand. Alsof de bodem actief werkt aan mijn begrafenis.
Ja, er was gras en er waren bomen. Er waren bouwsels, woningen. En het gras werd bruin en de bomen kaal. En gebouwen werden tot stof en alles verdorde. En ik had niet geleerd om te vliegen. Dus toen iedereen om mij heen opvloog moest ik blijven. En toen begon ik te lopen. Lopen en lopen.
Zijn er geen anderen? Ja, die moeten er wel zijn maar met de ogen dicht zie ik ze niet. Ik ben nu vergeten te kruipen en trek mijn rechterhand uit de bodem. Met mijn hoofd voorovergebogen zie ik mijn hand omhoog komen, een klein kuiltje in het zand achterlatend. Ik zet hem iets verderop neer en bevrijd mijn linkerhand uit de grip van de bodem. Dit is geen doen, maar stoppen ho maar. Met mijn onderarm scherm ik zo goed en zo kwaad als het kan mijn ogen af en probeer met voorzichtig opgeheven hoofd in de verte te turen. Het patroon van razend naderende zandkorrels als sneeuwvlokken duizelingwekkend maar klein, precies en venijnig en op korte afstand. Het prikt en ik denk au. Schurend gaan mijn oogleden automatisch dicht.
Als het me nog een meter lukt te kruipen, dan heb ik weer wat bereikt. Ik zet mijn lichaam aan het werk. Maar het reageert niet meer. Op vier poten sta ik en denk aan omrollen.
Commentaren: