De postbode
Suizend en rammelend sjezen over een smal zandpaadje op een ‘delivery bike’: een loodzwaar frame met extra brede wielen en banden en voorop een rek met een bomvol krat en achter zijtassen en op de stevige bagagedrager bovendien een peuter in een ruim bemeten kinderzit die eigenlijk meer weg heeft van een fauteuil. Het paadje loopt af en de snelheid verder op. De bike is fel rood en trilt en stuitert en wordt achterna gezeten door een tweede bestuurd door degene die de weg weet. In de fauteuil heeft de jonge koetsier zich half opgericht in zijn riemen en geeft enthousiast aanwijzingen die vooral neerkomen op ‘nóg harder!’
De protagonist heeft nu geen tijd om zich af te vragen hoe hij in deze situatie terecht is gekomen. Hij wijkt iets uit voor een scheefhangende boom en scheert daarbij langs een struik en daar komt een dwarsverbinding aan: iets wat op een fatsoenlijk fietspad lijkt - ‘Links!’ roept zijn achtervolgster - hij ontwijkt nog wat hoge brandnetels, rakelings langs een kei en een grote tak die half op het pad ligt en ondertussen probeert hij vaart te minderen om de bocht naar links te halen terwijl achter hem, vanuit de fauteuil, de koetsier hem stevig bij de jas grijpt als om hem aan te sporen. Voorzichtig - nauwelijks - remmen en een stuk gras meepakken in de binnenbocht maar de afslag is genomen.
Knarsend schelpen stukjes versplinterend vervolgen de protagonist, koetsier en reisleidster op hoge snelheid hun weg op het bredere pad en passeren een oudere heer en dame - zondagsfietsers - waarbij de protagonist vriendelijk groet omdat hij dat van zijn moeder geleerd heeft en de heer tegen de koetsier roept ‘jouw vader is postbode’. Een constatering waar de protagonist tijdelijk van uit balans raakt: hoezo een uit de lucht gegrepen bewering roepen waar een simpel ‘goedemiddag’ volstaat. Een bewering die bovendien op zoveel aannames stoelt dat er wel niets van kán kloppen.
De protagonist is noch de vader van de koetsier, noch postbode. De vader van de koetsier is wijnhandelaar en de fiets behoort toe aan de oma van de koetsier, die ook geen postbode is. Maar wie weet riep de heer zijn bewering naar de protagonist zelf? Wiens vader chemicus is en niet in het bezit van een delivery bike. De meest directe link met een postbode gaat via de reisleidster: zij had ooit met één of andere postbode uit Hillegom afgesproken op Schiphol. Die bleek een andere uitstraling te hebben dan zijn profielfoto waardoor het meteen de laatste date was. En dat was ook niet haar vader.
Hoe snel het kan gaan als je eenmaal besluit weer te gaan fietsen. Het ene moment forens je voorzichtig op je economisch verantwoorde uniseks fietsje en een paar maanden later dender je als deel van een gezinnetje snoeihard door het groen voorzien van picknickkleed, tupperware doosjes, flesjes water, bal, speelgoedautootjes en gillende koter, achterna gezeten door je vrouw. Voor de buitenwereld althans. En heb je thuis een klassieke racefiets aan de muur hangen, met daarbij een pakkie met zeemleren kruis, handschoentjes en helm. Hipster.
De protagonist zet de delivery bike stil op de brug over de snelweg, zodat hij de automodellen die er toe doen aan de koetsier kan onderwijzen. Audi TT, Porsche 911, Lexus GS, razen onder de brug door. Het oudere paartje zondagsfietsers komt na enige tijd ook uit de bossen tevoorschijn en passeert op de brug de protagonist, koetsier en reisleidster. ‘Hé daar is de postbode weer,’ zegt de man.
‘U leeft in een droomwereld, meneer!’ roept de protagonist hem na, ‘de post bestaat allang niet meer, gaat nu via IN-TER-NET! Ze hebben de overgebleven fietsen UITGEDEELD AAN HIP-STERS!’, terwijl het paartje verderop om een hoekje verdwijnt.
‘En ik bén geen vader,’ denkt hij erachteraan.
Commentaren: